Met als extra kleding een pet, sjaal en handschoenen, was hij goed beschermd tegen de toch wel koude voorjaarswind die recht over de vlakke weilanden en het kanaal het zand op de kade deed opwaaien. De luiken van de 18e-eeuwse boerderij achter hem rammelden.
Thuis had hij zich zoals gewoonlijk, weinig aangetrokken van de bezorgdheid van zijn vrouw die vond dat het te koud was voor zijn geliefde ritje naar de plek waar hij uren kon genieten van de voorbijvarende boten en een praatje kon maken met de oude gepensioneerden uit zijn dorpje.
Sinds hij geen auto meer reed en volledig afhankelijk was van anderen, was dit uitje hem bijna heilig geworden.
Hij dook weg in de kraag van zijn jas en keek hoe de golven tegen de kade sloegen. Gelukkig lag er geen schip zodat hij vrij uitzicht had. Soms lagen er grote Rijnaken te wachten tot ze door konden varen naar de zandafgraving een paar kilometer verderop. En een lege Rijnaak lag hoog in het water waardoor het zijn volledige uitzicht benam. Natuurlijk kon hij ook naar de haven gaan die slechts 500 meter verderop was maar hij vond het terrein daar wat moeilijk begaanbaar.
Zijn gedachten dwaalden af naar vroegere tijden en langzaam vervaagde het gerammel van de luiken en voelde hij de wind niet meer. In gedachten zat hij weer in zijn comfortabele auto waarmee hij tienduizenden kilometers per jaar reed.
Zelf noemde hij zich energiek, zijn vrienden noemden hem gedreven en zijn gezin onrustig. Want ook op zondag kwam hij niet tot rust en ging de hele familie op pad naar opa's en oma's, ooms en tantes, uitjes naar de hei, het strand, de bossen. Altijd waren ze onderweg omdat hij niet stil kon zitten.
Zelf had hij daar geen spijt van, zeker niet toen hij ziek werd en vooral het eerste jaar niet kon accepteren dat hij uitgerangeerd was. Want zo voelde het: 'uitgerangeerd', niet meer meetellen, de grip op zijn leven kwijtraken, denken dat je geen man en vader meer was. Dat woog voor hem veel zwaarder dan zijn ziekte met alle bijbehorende fysieke problemen.
Dat het ook een enorme wissel op zijn gezin trok en ook zij moesten leren omgaan met een man en papa die altijd thuis was en bijzonder opstandig was, drong wel tot hem door maar het kwam hem niet uit; hij kon dat er gewoon niet bij hebben.
De schelle schreeuw van een meeuw haalde hem uit zijn gedachten en hij keek gefascineerd toe hoe de vogel met een snelle duik een vis uit het kanaal haalde en deze opschrokte voor zijn soortgenoten zich ook op de prooi stortten.
Een dappere toerist in een motorboot pufte voorbij en zwaaide. Hij zwaaide terug en stak zijn duim omhoog.
Daarachter verscheen de enorme Aak 'Concordia' die hier regelmatig voorbijkwam. Ook deze keer toeterde de schipper naar hem. Opnieuw stak hij zijn hand op en zwaaide. Het deed hem goed dat je zo ook contacten kon leggen. Toch heel wat beter dan de moderne Sociale Media op de computer.
De wind voerde het geluid van de Kieviten en Steltlopers uit het weiland aan de overkant met zich mee. Als je goed luisterde was er hier genoeg te horen en toch was het zo heerlijk rustig.
Hij voelde zich dan ook bijna overvallen door de stem achter zich: "Morgen Van Douwen! Ik dacht al dat je hier zou zitten" en hij kreeg een goedmoedig klapje op zijn schouder.
"Goedemorgen Santema, ook even aan de wandel?" En beide heren begonnen, hoe voorspelbaar, een praatje over het weer.
Hoe aardig hij Santema ook vond, de man kon bijzonder langdradig zijn waardoor hij al gauw zijn interesse in de verhalen verloor. Daardoor voelde hij ook hoe koud de wind nog was en wreef zijn gehandschoende handen stevig langs elkaar. De sjaal bleek toch niet zo erg warm meer te zijn en zijn oren die onder de pet uitstaken, koelden nu snel af. Maar Santema zag het niet en kletste gezellig door.
"Sorry Santema:" zei hij. "Ik zit hier al een poosje en man wat is het koud! Mijn vrouw had gelijk, ik had mij veel warmer moeten aankleden. Ik ga terug als je het niet erg vindt".
Santema keek naar hem en gebruikte een aloud grapje tussen hen om afscheid te nemen: "Natuurlijk Van Douwen, ga maar naar huis en warm je voeten bij het vuur, ik blijf hier nog even".
Dat grapje, zijn eigen grapje, maakte hem aan het lachen: "Doe ik! Tot de volgende keer".
Hij draaide aan het sleuteltje, zette zijn rolstoel in de eerste versnelling en reed langzaam weg, de wind in de rug en zich niet bewust van de gedachten van Santema die hem vol bewondering nakeek, zich afvragend of hij zelf het gemis van beide benen zo gemakkelijk zou kunnen accepteren.
Petje af voor Van Douwen dacht Santema terwijl hij het onderwerp van zijn gedachten kleiner en kleiner zag worden en de wind het knerpende geluid van de banden van de rolstoel op het schelpenpad overstemde.
Helen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten